Reacties op de Getuigen-Deskundigen Verklaringen
Van L. gaat uitgebreid in op de verschillende verklaringen van de getuigen-deskundigen over de betwijfelde werken. Hierin richt hij zich met name op twee dingen: inconsistentie en slechte onderbouwing. Van L. stelt dat de verklaringen van de getuigen-deskundigen niet meer zijn dan ongefundeerde stellingen en hij heeft gelijk. De getuigen-deskundigen stellen dat verscheidene stijlelementen van De Ploeg schilders niet terug te vinden zijn in de betwijfelde werken. Deze stelling wordt echter niet of summier onderbouwd, vaak met de zin: ‘Zo zou Altink/Dijkstra het niet hebben geschilderd’. Van L. daarentegen heeft uitgebreid vergelijkend onderzoek gedaan. Elke stelling met betrekking tot de stijl van de De Ploeg kunstenaars weerlegt hij met uitgebreid fotomateriaal en literatuur over authentieke De Ploeg werken. Hoewel de conclusies soms wat overtrokken zijn en de vergelijkingen vrij chaotisch overkomen, is Van L.’s verweer beter onderbouwd dan de verklaringen van de getuigen-deskundigen.
Hier komen nog bovenop de inconsistenties en onwaarheden die Van L. uit de verklaringen van de getuigen-deskundigen haalt. De meest voorkomende inconsistenties die Van L. constateert, zijn de verklaring van getuigen-deskundigen dat zij een betwijfeld werk niet eerder hebben gezien. Dit weerlegt hij door middel van eerdere verklaringen van de getuigen-deskundigen uit het onderzoeksrapport van Johan Meijering te gebruiken, alsmede door te verwijzen naar tv-opnames en krantenartikelen. Keer op keer blijkt dat de getuigen-deskundigen een werk wel eerder hebben gezien. Ook legt hij bloot dat gedurende de loop van de procedures de verscheidene getuigen-deskundigen twee soms wel drie verschillende titels aan een betwijfeld werk verbinden. Dit moge kleine dingen zijn, maar ze hebben toch ernstige gevolgen voor de geloofwaardigheid van de getuigen-deskundigen. De summiere toelichting bij de verklaringen van de getuigen-deskundigen zorgen er al voor dat het moeilijk is voor de rechters om de geloofwaardigheid van de getuigen-deskundigen vast te stellen. Dit wordt door deze kleine fouten en inconsistenties alleen maar erger, want hoe moet de rechter het oordeel over de authenticiteit van de betwiste werken aannemen als deze eenvoudige en kleine zaken al niet op orde zijn. Erger nog het zijn niet slechts kleine fouten die worden gemaakt. Han Steenbruggen stelt dat Jan Wiegers nooit op board heeft geschilderd. Dit is echter onwaar, er zijn meerdere werken bekend waar Wiegers op board heeft geschilderd. Van L. wijst ook op deze grove fout en onderbouwt zijn weerlegging met literatuur en verklaringen van twee restauratoren.
Een laatste sterk punt dat Van L. naar voren brengt, is de verwijzing naar het ontbreken van expertise en accreditatie van de getuigen-deskundigen. Met name bij C. Buijsert gaat hij uitgebreid in op het ontbreken hiervan. Hij stelt – wederom terecht – dat Buijsert over geen enkel bewijs van expertise met betrekking tot De Ploeg beschikt. Buijsert is gecertificeerd als taxateur, maar heeft verder geen enkele referentie die hem geschikt maakt om over de authenticiteit van De Ploeg werken te oordelen. Van L. is correct in zijn protest tegen Buijsert als getuige-deskundige, aangezien Buijsert inderdaad niet deskundig is op het gebied van De Ploeg.
Onderzoek A.R.R.S.
Van L. is logischerwijs alleen achter de zwakke punten gegaan. Op het technisch onderzoek (Zie Authenticteits Onderzoek), dat is gedaan door het Atelier voor Restauratie & Research van Schilderijen (A.R.R.S.), wordt slechts op twee pagina’s ingegaan. Het is opvallend dat uitgerekend dit onderzoek, dat tot de vals verklaring van twee werken heeft geleid, amper wordt weersproken door Van L., zeker aangezien hij op de andere getuigen-deskundigen verklaringen wel uitgebreid is ingegaan. Waarschijnlijk heeft hij in dit rapport geen wezenlijke zwakte of fout kunnen ontdekken en derhalve besloten om het vrijwel te negeren. Dit vermoeden wordt versterkt nu Van L. de mogelijkheid om een contra-expertise aan te vragen heeft geweigerd.
NFI Rapport
Gedurende de procedure verwijst Van L. meermaals naar het Nederlands Forensisch Insituut (NFI) rapport van 12 december 1992. Dit rapport bevat het materieeltechnisch onderzoek dat door het NFI is ondernomen voor de strafzaak tegen Van L. (Zie Altink I). Het rapport concludeert dat er geen anachronismen in de onderzochte werken te vinden zijn. Het onderzoek richtte zich op de vezels die in de betwijfelde werken werden gevonden. In geen van de werken werden anachronistische vezels gevonden. Van L. gebruikt in zijn verweerschriften meermaals dit rapport als bewijs voor zijn stelling dat de werken authentiek zouden zijn. Hoewel Van L. passages uit het rapport opneemt in zijn verweerschriften, geeft hij het rapport pas tijdens de schadestaat procedure vrij in zijn conclusie van antwoord van 15 november 2017. Gedurende de gehele procedure heeft hij dit rapport benut om zijn stelling te onderbouwen, maar tot recentelijk weigerde Van L. om het vrij te geven. Dit is vermoedelijk het gevolg van het feit dat het rapport in wezen weinig zegt. Het rapport stelt dat er geen anachronismen zijn aangetroffen, het concludeert echter niet dat het werk hierdoor authentiek is, hetgeen ook niet de insteek van het onderzoek is geweest. Toch tracht Van L. het rapport op deze wijze aan te wenden.
Van L.’s voornaamste doel is geweest om het rapport te gebruiken om verwarring te scheppen, zoals is te zien in ‘ Van L. Verweerschrift: Johan van den Hende’ op pagina’s 130-132. Volgens het rapport van het NFI is acrylvezel in het werk aangetroffen, in het onderzoek van A.R.R.S. is dit echter niet aangetroffen. Van L. ziet dit als een bewijs van fouten in het onderzoek van A.R.R.S. Echter heeft dit een eenvoudige verklaring. Het onderzoek van A.R.R.S. richt zich op de mengtechniek van de originele De Ploegwerken en de betwijfelde werken uit de procedure. Acrylvezel zit in de drager of de binders, welk niet onderzocht zijn in het onderzoek van A.R.R.S. Door het inbrengen van het rapport van het NFI – en de daarin genoemde acrylvezels – tracht Van L. de aandacht af te leiden van de eigenlijke inhoud. Dat Van L. niet wilde dat de inhoud van dit rapport tijdens de procedure bij het Gerechtshof Leeuwarden naar buiten werd gebracht, blijkt ook uit het feit dat Van L. het aanbod van A.R.R.S. om het XRF onderzoek te herhalen in samenwerking met het – door Van L. aangeprezen – NFI heeft afgewezen. Als hij hier op zou zijn ingegaan, zou direct duidelijk zijn geworden dat het rapport eigenlijk weinig zegt.
Tot slot moet worden opgemerkt dat het Gerechtshof van Van L. had mogen eisen dat hij het rapport vrij had moeten geven. Artikel 21 Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) stelt:
“Partijen zijn verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.”
In de praktijk wordt met dit artikel bedoeld dat, indien de rechter vermoedt dat een partij niet de volledige waarheid naar voren brengt, hij de ingebrachte feiten en stukken niet mee hoeft te nemen in zijn oordeel of – zwaarder nog – een omkering van de bewijslast kan gelasten. Het Gerechtshof had gebruik moeten maken van deze optie met betrekking tot het – door Van L. naar voren gebrachte – NFI rapport. Het niet volledig inbrengen van het rapport had tot consequenties moeten leiden.
Conclusie
De conclusie met betrekking tot deze verweerschriften is dat Van L. succesvol de geloofwaardigheid van de verscheidene getuigen-deskundigen heeft weten te ondermijnen. Dit door middel van zijn eigen uitgebreide onderzoek, maar ook door de ondermaatse verklaringen van de getuigen-deskundigen. Het onderbouwde en consistente onderzoek van A.R.R.S. heeft hij echter niet willen of kunnen weerleggen. Ook heeft hij het NFI rapport achtergehouden, waarvan nu blijkt dat het weinig zegt. Door gebrekkig optreden van de meeste getuigen-deskundigen was Van L. bijna weer vrijuit gegaan. Dit terwijl één gedegen onderzoek direct zijn hele zaak onderuit heeft weten te halen.

Bijbehorende Documenten
- Materiaaltechnisch onderzoek Nederlands Forensisch Instituut (12-12-1992)
- Van L. Verweerschrift: C. Buijsert (2007)
- Van L. Verweerschrift: Auke van der Werff (13-09-2011)
- Van L. Verweerschrift: Renée Smithuis (13-09-2011)
- Van L. Verweerschrift: Han Steenbruggen (13-09-2011)
- Van L. Verweerschrift: Johan van den Hende (13-09-2011)
The website’s controller has carefully compiled the contents of this website in accordance with their current state of knowledge. Access to and use of this website, as well as web sites related or connected to this by links, are at the user’s own risk and responsibility. Damage and warranty claims arising from missing or incorrect data are excluded. The website’s controller bears no responsibility or liability for damage of any kind, also for indirect or consequential damages resulting from access to or use of this website or websites related or connected to this by links. The website can contain links (cross references) to websites that are run by third parties. The website’s controller takes no responsibility for the content of these other websites.